Wat is Spinale Musculaire Atrofie (SMA)?

Spinale musculaire atrofie (SMA) is een erfelijke spierziekte die ontstaat door een afwijking in het DNA. Het is een zeldzame aandoening. Van alle baby’s die jaarlijks in Nederland worden geboren, hebben er ongeveer twintig SMA. In Nederland zijn er naar schatting 600 tot 750 mensen met SMA.

Wat er misgaat bij SMA

Normaal gesproken geven je hersenen via het zenuwstelsel signalen door aan de spieren, zodat de spieren kunnen samentrekken. Hierdoor kun je bewegen. Bij SMA is er iets mis met de motorische zenuwcellen, het type zenuwcel dat vanuit het ruggenmerg de spieren aanstuurt. Deze zenuwcellen takelen langzaam af, waardoor ze geen of alleen gebrekkige signalen doorgeven aan de spieren. De achteruitgang van motorneuronen is een onomkeerbaar proces.

Symptomen

Bij SMA gaat het in het begin vaak om de spieren in de bovenarmen en -benen die geen goede aansturing krijgen. Het gevolg is dat de spieren steeds dunner en zwakker worden, waardoor mensen met deze aandoening zich steeds minder goed kunnen bewegen en minder kracht hebben. In een latere fase breiden de symptomen zich meestal uit naar de onderarmen- en benen. Op den duur kunnen mensen met SMA ook moeite krijgen met ademhalen, kauwen en slikken. Uiteindelijk kan iemand verlamd raken. De ziekte ontwikkelt zich bij niemand precies hetzelfde. Het verschilt per persoon hoe ernstig de symptomen zijn en hoe snel de spieren achteruitgaan.

Oorzaak

De oorzaak van SMA ligt in het erfelijk materiaal, oftewel het DNA. Iemand met SMA heeft een mutatie in het zogenaamde survival motor neuron 1 gen (SMN1), waardoor dit gen geen SMN-eiwit produceert en er in het lichaam een tekort ontstaat aan dit eiwit. Het SMN-eiwit is belangrijk voor een goede werking van de motorische zenuwcellen. Zonder dit eiwit sterven ze langzaam af. 

Als SMN1 niet functioneert, ben je voor de aanmaak van SMN-eiwit afhankelijk van het SMN2-gen. Het SMN2-gen is een soort reservekopie die als back-up dient. SMN2 produceert ook SMN-eiwit, alleen gebeurt dat veel minder efficiënt. Mensen met SMA blijven daardoor een tekort houden aan dit eiwit.

Onder mensen met SMA zijn er grote verschillen in de hoeveelheid eiwit die zij aanmaken, wat te maken heeft met hun DNA. Normaal gesproken heb je van elk gen een kopie van je vader en een kopie van je moeder. Van nature is het stuk DNA waar de SMN-genen liggen erg variabel. Dat betekent dat sommige mensen niet twee, maar nul, één, drie, vier of soms wel vijf kopieën van SMN2 hebben. Elke kopie van SMN2 maakt een beetje SMN-eiwit aan. Mensen met meer dan twee kopieën hebben daardoor vaak een mildere vorm van SMA. Hoeveel kopieën je ook hebt, in alle gevallen van SMA is de productie van het eiwit onvoldoende om goed te kunnen bewegen.

Erfelijkheid

SMA is een erfelijke spierziekte, wat betekent dat je ermee geboren wordt. Je kunt de ziekte krijgen als je van allebei je ouders de afwijking in het SMN1-gen erft. De kans dat kinderen SMA krijgen als hun ouders allebei de DNA-afwijking bij zich dragen, is 25 procent. Heel af en toe is een toevallig ontstane (niet aangeboren) fout in het SMN1 de oorzaak.

Typen SMA

Als vanouds werd SMA ingedeeld in vier typen. De indeling gebeurde op basis van twee zaken: de leeftijd waarop de ziekte zich openbaarde en de ‘motorische mijlpalen’ die een kind behaalde tijdens het opgroeien, zoals omrollen, zitten en lopen. Type 1 is de ernstigste vorm, waarbij de symptomen ontstaan voor de leeftijd van zes maanden. Baby’s leren niet zelfstandig zitten en worden zonder behandeling maximaal twee jaar oud. Type 2 openbaart zich bij kinderen tussen de zes en achttien maanden, die nooit zelfstandig leren lopen. Bij type 3 ontstaan de eerste symptomen als kinderen wat ouder zijn. Lopen is de hoogst behaalde motorische mijlpaal. De relatief minst ernstige vorm is type 4, die pas opgemerkt wordt op volwassen leeftijd. 

Tegenwoordig is deze indeling niet meer bruikbaar. Artsen stellen de diagnose nu vaak al vóórdat kinderen symptomen krijgen. Pasgeboren baby’s worden sinds 2022 namelijk gescreend op SMA via een hielprik, waardoor er vrijwel geen mensen meer zijn bij wie de aandoening pas op latere leeftijd wordt ontdekt. Bovendien stamt de indeling in typen uit de tijd dat er nog geen medicijnen waren voor SMA. Tegenwoordig krijgen de meeste mensen wél behandeling met medicijnen. Voor mensen die niet uit de hielprik zijn opgespoord, gebruiken artsen nog steeds de oorspronkelijke indeling in typen. Het ziektebeeld van kinderen die wél zijn opgespoord via de hielprik, wordt tegenwoordig geclassificeerd op basis van het aantal kopieën van SMN2.

Diagnose

Een arts kan vermoeden dat iemand SMA heeft op basis van de symptomen en lichamelijk onderzoek. Een DNA-onderzoek is nodig om de diagnose te bevestigen. Een EMG-onderzoek voor de spieren of een spierbiopt is steeds minder vaak nodig. Sinds de hielprik beschikbaar kwam, kunnen artsen in de eerste week na de geboorte al vaststellen of baby’s SMA hebben.

Behandeling

SMA is jammer genoeg niet te genezen, maar is wel te behandelen. Er zijn drie verschillende medicijnen die zich allemaal richten op verhoging van de productie van het SMN-eiwit. Naast medicatie kan fysiotherapie of orthopedie ook onderdeel zijn van de behandeling. Voor mensen die moeite krijgen met ademhalen, is het mogelijk om de verzwakte ademhalingsspieren te helpen met een beademingsapparaat.

Vooruitzicht

Hoe jonger iemand is als de eerste symptomen verschijnen, hoe ernstiger de ziekte verloopt. Verschijnen de symptomen pas op volwassen leeftijd, dan is de levensverwachting over het algemeen normaal. De komst van medicijnen heeft de levensverwachting en het toekomstperspectief voor veel, maar niet alle, kinderen met SMA verbeterd. De vooruitzichten zijn het best wanneer de behandeling meteen kan beginnen.